De Pelgrims

De kerkmeesters overlegden met de architect over het slopen van het oude koor, en hoeveel tijd het zou kosten eer de nieuwe bouw klaar zou zijn. Daarna dienden nog glazenmakers en meubelmakers aan de slag te gaan. Op enige tientallen meters van de bron, op loopafstand van de Dieperik, zag je nog de verbrande resten van het huis van de koster. Jacoba raapte wat verbrande planken op voor haar haardvuur thuis. De grond kraakte bij elke stap die ze zette. Een dunne laag sneeuw bedekte het laatste vleugje groen van grasland en boom. Het was de vrijdag voor het jaarlijkse feest van de kerkwijding. 

Over het voetpad aan de kerkbron kwamen twee pelgrims aangeschuifeld. Jacoba keek op. Het waren geen Dertienmaalgangers uit eigen dorp, maar bedevaarders. Anders dan ze gewend was, waren het geen mannen deze keer die van heinde en ver, uit alle hoeken van de Lage Landen, naar het dorp kwamen. Geen mannen die voor eigen familie of tegen betaling voor iemand anders op beeweggingen. Vooraan liep een zichtbaar vermoeide oudere vrouw in lang habijt, die zich nog moeizaam recht wist te houden met een lange wandelstok. Achter haar huppelde wat ongemakkelijk een jonge vrouw die op die manier haar voeten van de vrieskou probeerde te redden. 

Jacomijne Costers en Alijt Bake
  

Ietwat gerustgesteld wenkte Jacoba, met het brandhout onder haar rechterarm gekneld, de vrouwen en gebaarde om haar te volgen. De beide pelgrims knikten glimlachend en volgden haar zonder enige aarzeling. In haar lemen huis in de Dieperik gooide Jacoba wat overschoot van de hut van Hendrik in het haardvuur dat knetterend opflakkerde. Sintelende vonkjes schoten als vuurvliegjes boven de vijvers van Hesemaal, in het rond. De pelgrims nipten voorzichtig van de beker warme geitenmelk met honing. Uit Deventer waren ze gekomen. Jacomijnes ouders waren gestorven door de builenpest zoveel jaren geleden. Daar haar vader Franciscus heette, had ze haar verdere leven doorgebracht als een rondtrekkende heremijt, naar het exempel van Franciscus van Assisi, de grote Italiaanse heilige. De jongste heette Alijt Bake en gezien zij eveneens op jonge leeftijd haar ouders en broer in het gewoel van de oorlogstijden was verloren, had zij haar zielenheil gevonden bij Jacomijne. Samen trokken ze rond, schijnbaar zonder doel, maar in alles volgden ze het voorbeeld van de heer Jezus, alsof ze elke dag hun eigen weg naar Golgotha aflegden. 

Jacoba vertelde honderduit over de bijzonderheid van deze plaats, alsof het Hemelse Jeruzalem hier wat hoger lag, op de heuveltop naast de Dieperik. Ze verhaalde over de Drie Vrouwen en hoe de eerste en tweede bouwplaats van de kerk de Heer niet welgevallig was. Zo had ze het door haar ouders horen vertellen en zo vertelde eenieder hier in de Dieperik het verder aan zijn eigen kinderen. Jacoba's man Aernout knikte instemmend. Uit haar habijt diepte Jacomijne een rapiarium op. In het schrale licht van het haardvuur pende ze Jacoba's woorden neer. Dat ging wat stuntelig, want het boek was klein en dik en liet zich niet zo makkelijk beschrijven. 

Ghi selt gherne te Hakendover om u aflaet gaen, want een uutvercoren stat es, alsoe ic eenen eersammen persoen heb hoeren vertrecken, die ynt dorp van Hakendover veel jaren woenechachtijch hadde gheweest. Want hijt sinen ouders dicke hadde hoeren vertrecken ende oec opden stoel der waerheit  hadde horen preken in deser naevolghender manieren

(Jij, lezer, zal graag naar Hakendover gaan voor een aflaat, want het is een uitverkoren plaats. Zo heb ik door een eerzaam persoon horen vertellen. Iemand die hier jarenlang heeft gewoond, en het door haar ouders vaak heeft horen vertellen).

Jacomijne was geen dichter of troubadour en de woorden kwamen soms wat karig in haar hoofd. Haar betrachting was de wonderen van de Heer, overal te lande, op schrift te stellen, om tot exempel van anderen te dienen. Zodat de worderbaarlijke geschiedenissen ziel en hart van de lezer zouden verlichten. Soms noteerde ze parabels waarin het echte verhaal verstopt zat achter een laag symboliek, zoals het verhaal van de twee maagden en de eenhoorn waarmee haar rapiarium begon. De eenhoorn was Jezus Christus zelf, maar de aandachtige lezer herkende die gelijkenis wel. Nu beschreef ze het wonder van de bouw van Hakendover met vluchtige pennentrekken.

In die diepheit des winters, dat herde stijf vervrozen was ende wit ghesnewt, al dees tans henen uutghenomen te eenen plaetsen buyten Thienen, daer nu steet die heilighe kerke van Hakendover, daer vant men des smorghens inder dagheraet scoen ende groen van ghersse, ende daer op soetelijc ghedaut, ghelic oft gheweest hadde in midden vanden schonen my dat verre was. Want op den selven nacht was dat dit wonder ghesciede by den ghehingen Gods, daermen nu hout die hoghe feest van der kercwyinghe.

(in hartje winter, als de grond hard bevroren is en het gesneeuwd heeft, op een plaats buiten Tienen, daar staat nu de heilige kerk van Hakendover. Daar vond men bij dageraad een plek vol groen en met morgendauw, het leek het midden van de mei wel, maar die was nog veraf. Diezelfde nacht geschiedde een wonder. Op die dag viert men nu het feest van de kerkwijding).

Die verbrande hut, hieronder, en Jacoba wees in de richting van de bron, dat was de hut van de koster. Hij had de kist met de heilige relieken daar verborgen. De brief met de gulden letters en de rode zijden draad, maar zoals je hebt gezien, zijn die jammerlijk verloren gegaan. Er is een groot onheil over hem en zijn huis gekomen, op een nacht stond zijn huis in brand. De arme man kwam om in de brand en van de relieken geen spoor. Maar Aernout hier zag wel een man in het blauw gekleed met een kap over het hoofd voorbijkomen. Hij droeg iets onder zijn arm. Ik durfde niet tussenkomen, stamelde Aernout, want die man, was omringd door wolven. Gelijk de duivel er mee was gemoeid!

Jacomijne wist niet wat te denken van dit laatste? Onheil en rampspoed had ze al genoeg gekend in dit aardse leven. Ze wilde het wonder van deze plaats niet verstoren. 

Daernae quam een ongheval over des costers huys, als dat huys ontstac ende verbeerde datter in was ende oec desen voorscrevennen com metten heilighen reliquien, als dat menter niet af vinden mochte.” 

Ze legde haar pen neer en klapte het boek weer dicht. Haar rechterhand ging nog even over de perkamenten kaft alsof ze de rug van een kat streelde.

De Dikzak (werkelijk bestaand boek)

      

Volgend hoofdstuk