Sneeuw

De Drie Maagden mijmerend in hun hut. Interpretatie Kris Merckx

De winter viel, de nachten waren kil en koud. De damp van turfblokken steeg door de opening in het strooien dak. De vlammen kleurden de gezichten van de drie vrouwen rood als klaproos. Wat is er dan, leken ze allen te denken, wat we fout doen? Wat is het? Dat zelfs hier in dit land onaangeroerd sinds de vroegste tijden, ons geloof geen wortel vindt? 

De oudste pookte het vuur nog wat aan en trok het wollen deken verder over haar schouders. De jongste keek verloren in de vlammen en speelde terwijl met haar vingers in het rulle zand op de bodem van de hut. 

Buiten heerste Nacht en Duister. Aan de achterkant van de heuvelrug, leek geen mens ooit te zijn geweest. Was het van daar dat de donkerte hen besloop? Daar waar weide en haag overgingen in donkergrauw bos, waar ze bij nacht die ijselijke kreten en het gehuil van wolven hoorden. Wat was het dat in de donkerte tussen de bomen huisde en bij nacht door de open velden trok?

De Twaalf Mannen, interpretatie Kris Merckx

Buiten de hut, op de top van de heuvelrug, sliepen de Twaalf Mannen. Ook zij hoorden het gegil uit de boskant, maar ze hielden zich kloek en dronken uit bekers warme mede. De drank benevelde hun geesten en dicht bij elkaar, rond een hoog oplaaiend vuur van hout en droog hooi, konden licht en warmte Nacht en Sneeuw verdrijven. 

De drie maagden
De drie maagden
Volgend hoofdstuk